Tot de dood ons scheidt

Het was woensdag. De dag dat Piet nooit zijn huis uit kwam. Uit principe niet. Voor Bracha. Ondertussen was er zoveel veranderd. Hij kwam zijn huis vandaag de dag wel uit. Net zoals de zondag niet meer zo heilig was als voorheen. Piet vroeg zich af hoelang hij zo strikt was geweest om deze dag als hemels te verklaren. Na de dood van zijn vrouw vooral. Ergens had het niet juist gevoeld dat hij de woensdag voor Bracha reserveerde en geen dag voor zijn Alie tot zijn beschikking had. Het werd de zondag onder het mom van de zevende dag is heilig. Gelovig als hij was, paste dit zo goed.
Nu zo’n vijftien jaar later, waren de eerbetoon dagen zwaar vervallen tot normale momenten. Het was een zoete inval van buurvrouwen en kleinzoon met kinderen. Een echte Piet zou zich moeten ergeren. Mopperen dat ze hem niet met rust lieten. Hem niet lieten zitten bij zijn twee engelen in foto vereeuwigd. Gek genoeg had hij de behoefte niet meer. Zijn eeuwige liefdes hadden hun zegen gegeven, althans zo voelde het. De boeken waren afgesloten en stonden op een ereplaats in de kast. Wanneer Piet wilde, kon hij ze pakken en er in lezen.
De denkbeeldige boekenkast is een complete avonturen reeks van hemzelf. Piet grinnikte bij de gedachte. Hoeveel mensen maakten zoveel mee in een mensenleven? Hij in elk geval wel. Het laatste boekje over hem was nog lang niet geschreven wat hem betrof. Het boek waar hij nu in zat, had nog een best hoofdstuk dat nog afgeschreven moest worden. Dat moest maar eens op woensdag gebeuren.
Piet zuchtte een keer diep en trok de voordeur dicht. Tevreden keek hij naar zijn tuintje dat er dankzij Tess er nog steeds mooi bij lag. Hij glimlachte. Geluk lag soms een hegje ver weg.

‘Ik kom er aan!’ riep Alie vanachter de deur.
Piet stond er een beetje zenuwachtig er voor.
‘Piet? Jij op woensdag hier?’
Alsof het de eerste keer is! dacht Piet. Hij liet de gedachte ook snel weer varen. Er waren belangrijke zaken.
‘Ja, eh, ik moet nog een verhaal afronden. Het moment is nu en ik wil het heel graag met jou delen. Alleen met jou, Alie.’
Piet voelde hoe Alie hem direct begreep. Zij was zo bijzonder! Ze had geen hints of uitleg nodig. Ze begreep hem. Daarom stond hij hier. Bij zijn nieuwe vlindertuin.
‘Kom binnen, Piet. Ik had al een voorgevoel en heb de thee al klaar staan.’
Zonder verder nog een woord te zeggen, wenkte ze Piet mee de kamer in. Ze wilde een muziekje op zetten. Piet hief zijn hand op.
‘Nee, geen muziek. Straks als ik klaar ben. Dan wil ik samen met jou onze muziek uitkiezen. Tenminste, als je dat nog wilt.’
Alie glimlachte.
‘Maak je daar maar geen zorgen om, lief brombeertje.’ Ze verdween de keuken in.
Piet schoof een beetje zenuwachtig op de bank. Kon hij het met droge ogen vertellen? Kon hij het überhaupt de woorden over zijn lippen krijgen? De stilte werd doorbroken door de rammelende kopjes en theepot. Er stonden schilderingen van lavendel op. Piet had dit nog niet eerder opgemerkt. Lavendel… de geuren bereikten vanuit zijn verbeelding zijn neus. Opeens ging alles vanzelf.
‘Het was fris op 17 februari 2000.’

‘Vies weer! Bah!’
Piet had er een hekel aan als de temperatuur niet wist wat het wilde. Het vroor niet, maar het was ook niet echt mild. Dit soort weer trok altijd dwars door zijn kleren. Hij gooide zijn sjaal goed om en zette zijn geruite pet stevig op. Het waaide verschrikkelijk. Nog eenmaal controleerde Piet of hij alles bij zich had. Schone onderbroeken, wat eenvoudig leesvoer, puzzelboekjes en een doos chocolade als extra cadeautje.
Sinds Alie op het ziekenhuis opgenomen was, spendeerde Piet meer tijd daar dan thuis. Hij was er slechts om de planten water te geven en om af en toe een wasje te draaien. Zodat zijn vrouw fris nachtgoed had. Ondanks de moeilijke tijden had Piet zich ogenschijnlijk in een ritme geduwd waarbij hij zowaar plezier beleefde aan hetgeen met wat hij deed. Zijn vrouw verwennen. Geen dag ging voorbij zonder een presentje. Het leek wel dat ze de afgelopen dagen dichter bij elkaar waren gekomen dan ooit. Sterker verbonden.
Alie ging hard achteruit. Zelfs met de kuren die ze kreeg, leek het kwaad in haar lichaam met de dag terrein te winnen. Longkanker, een meedogenloze duivel was het. Piet zag het gebeuren, maar wilde het niet zien. Hij sloot zijn ogen er heel bewust voor. Waar vrienden en familie een sterk vermagerd en verouderd vrouwtje zagen in het bed, zag Piet zijn vrouw zoals ze altijd was: sterk en prachtig.
Het ziekenhuis was slechts dertig minuten reizen met de taxi. Het grote gebouw was een doolhof op zich. Piet kon de weg inmiddels wel dromen. Links af, lift in, derde verdieping, verpleegafdeling 3B Oncologie, Chemotherapie. Daar lag ze.
‘Je lijkt wel een kerstboom!’
Hij zag hoe somber Alie keek. Hij moest wel een grapje maken van al die slangen en apparaten om haar heen.
‘En jij een over bejaarde bankovervaller met die sjaal voor je neus.’
Kijk, dacht Piet, daar is de glimlach weer.
‘Piet, lief, ga zitten.’
De toon stond Piet niet aan. Er klonk ernst door. Hoewel de situatie al vreselijk genoeg was, voelde hij dat het weldra nog erger werd. Bevend nam hij plaats in een stoel.
‘Lief, vertel het me niet. Ik wil het niet horen.’
Alie glimlachte. Mooier dan ooit tevoren. Hij voelde hoe haar hand zich om die van hem omsloot.
‘Ach mijn lieve man toch. Van wie ik zeer veel houd. Ik wil het ook niet horen, maar ik hoor ze wel.’
‘Wie?’
‘Zij van boven. De engelen of wat ook maar op mij wacht daarginds.’
‘Je kunt ze horen?’
Alie knikte.
‘Hoe klinken ze?’
‘Ze spelen klassiek Piet, de lokroep voor liefhebbers zoals wij.’
‘Wat spelen ze?’
Hij voelde de warme energie als een klein concert van haar naar hem vloeien. Zonder op het antwoord te wachten, wist hij het al.
‘Beethoven.’
‘Ja,’ bevestigde zijn vrouw. ‘Ken je Adagio assai?’
Piet knikte.
‘De begrafenismars.’
Een plotselinge bedroefdheid trok als een koude windvlaag door hem.
‘Waarom al zo snel?’
‘Piet, ik ben 75 jaar. Driekwart eeuw. Dat is niet snel. Dat is een heel leven gekregen te hebben. Zelfs de longkanker heeft mij het lijden zoveel mogelijk gespaard.’
‘Dat weet ik, maar waarom zo snel na november? Waarom? Waarom niet nog een jaartje?’
Piet voelde zich een verwend kind en verdrietig tegelijk. Ze moest gewoon langer doorleven. Hij wilde dat. Tranen leken niet meer tegen te houden. Zijn tas met spulletjes lagen als een stille getuige op het bed. Het kleine persoonlijke leed dat voor Piet Kreel het einde van de wereld leek.
‘Het is niet anders, Piet. Meer tijd dan een paar dagen krijg ik niet. Ik ben nu nog scherp van geest, daarom vertel ik je dit.’
‘Hoelang denk je nog te hebben?’
Wat een idiote vraag! Van alles wat je kunt vragen aan je vrouw, vraag je dit! Piet kon zich wel voor zijn kop slaan.
‘Ik heb het verzoek ingediend om dezelfde sterfdag te krijgen als Stan Laurel, een beetje nostalgische humor zal me goed doen.’
Een grinnik klonk door zijn tranen. Typisch Alie. Zelfs haar eigen sterven bekeek ze luchtig.
Ze hielden elkaar stevig vast. Piet ging die avond niet meer naar huis. Twee nachten lang bleef hij bij zijn vrouw. Pratend over van alles en nog wat. Over het prachtige leven die ze hadden, hun kinderen, kleinkinderen en zelfs achterkleinkinderen. Geestelijk bedreven ze meerdere keren de liefde. Alie gaf Piet nog eenmaal alles wat ze in haar had. Haar gouden hart. Daarna ging ze hard achteruit.
Alie was van de ene op de andere dag niet meer aanspreekbaar. Ze naderde de hemelpoort. Piet voelde dit. Hij had geen tijd om na te denken. De hele familie werd opgetrommeld. Vrienden, ieder die ook maar belangrijk was geweest in haar leven.
Hun twee kinderen en hun vier kleinkinderen boden alle hulp die maar nodig was. Zonder hen had Piet het niet gered. Was hij een klein hopeloos wrak geweest.
Toen, zonder enige aankondiging, werd de laatste wens van Alie ingewilligd. Ze stierf op 23 februari 2000. Haar gezin stond verdrietig om haar zielloze lichaam. Verslagen en verdrietig. Piet lag half naast haar op het bed. Haar hand vasthoudend die nog steeds warm was. Hij moest loslaten, maar kon niet. Piet brak. Opgevangen door zijn kinderen werd hij naar huis gebracht. Maar wat was een huis zonder de liefde die er in klopte van zijn vrouw? Wat had hij hier nog te zoeken? Hij voelde zich leeg en alleen. Met zijn ziel onder zijn arm sjokte hij de trap op. Hij moest slapen. Morgen moest er van alles geregeld worden. Geen tijd voor verdriet. Wederom mocht hij niet aan zichzelf denken. Dat zou egoïstisch zijn. Alie stond voorop! Niet hij.
Piet plofte op bed en staarde voor zich uit. Hoe kon hij ooit nog slapen? Hij durfde niet naar links te kijken. De plek waar Alie sliep aan zijn zijde. Lepeltje, lepeltje. Zo hadden ze altijd gelegen. Van rechts staarde hem iemand aan. Het was Bracha vanaf haar foto. Voorzichtig pakte hij haar op.
‘Zal je haar goed opvangen daarboven? Zorg goed voor haar lieve Bracha.’
Hij barste in huilen uit. Als een peuter kroop hij helemaal in elkaar onder de dekens.
De begrafenis was prachtig. Beethoven had als nooit te voren geklonken. De groep mensen die Alie een warm hart toe droegen, was overweldigend groot geweest. Nu stond Piet alleen bij haar graf. Zijn kinderen en kleinkinderen stonden een stukje terug op hem te wachten. Daar lag ze. Lieve Alie. Zijn engel. Op het sterfbed was ze nog eenmaal helder geweest. Ze had Piet beloofd om met hem mee te kijken over zijn schouder. Totdat ze elkaar daarboven ontmoeten.
‘Ik houd je aan de belofte, mijn lief,’ fluisterde hij.
De tranen waren opgedroogd. Zijn leven ging verder. Moest verder. Hoe? Hij had geen idee. Piet Kreel is nog wel, dacht hij en deed de belofte om zijn liefdes voort te laten leven op deze wereld. Zolang hij mocht.

Alie van Loo zat stil naast hem op de bank. Haar arm gehaakt in de zijne. Haar hand voelde even warm aan als zijn vrouw.
‘Wat ben je toch een geweldige man, lieve Piet.’
‘Ik vind weinig geweldigs aan mij. Ik mopper, zeg de verkeerde dingen…’
Alie legde een vinger op zijn mond.
‘Onzin. De mensen om je heen houden niet voor niets van je.’ Heel even was ze stil. ‘En ik nog het meest.’
Piet keek op en zag de blozende wangen van zijn buurvrouw. Hij had allerlei flauwe opmerkingen op zijn lippen. Grappig bedoeld. Hij slikte ze allemaal in.
‘Ik ook van jou…denk ik… nee weet ik…hè verdorie!’
De kus kwam onverwachts, maar niet minder liefdevol. Piet werd week in haar armen. De adrenaline verdrong het verdriet en voordat hij het wist zoende hij Alie terug als een achttienjarige. Het was definitief. Piet ging zijn laatste boek niet meer alleen schrijven.

poort

29 gedachtes over “Tot de dood ons scheidt

  1. Volgens mij heb ik delen gemist, als ik zo naar de reacties kijk. Maar allemachtig, wat was dit sneu om te lezen! Als in, Roos hier is een emotioneel wrak en kan een traan laten bij zielige verhalen.

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie